Het niet in boekvorm verschenen ‘Verdun 1916. Een politieke slag en herdenking’ van P.Monfreda Hoofdstuk 4. Séré de Rivières en de bouw van de vesting Verdun.
Het niet in boekvorm verschenen ‘Verdun 1916. Een politieke slag en herdenking’ van P.Monfreda Hoofdstuk 4. Séré de Rivières en de bouw van de vesting Verdun.

Het niet in boekvorm verschenen ‘Verdun 1916. Een politieke slag en herdenking’ van P.Monfreda Hoofdstuk 4. Séré de Rivières en de bouw van de vesting Verdun.

Hoofdstuk4. Séré de Rivières en de bouw van de vesting Verdun.

Een rechtstreeks gevolg van de Duitse annexatie van Alsace en Moselle was dat de Frans-Duitse grens in westelijke richting verschoof. Die werd van de Rijn naar Metz verlegd en kwam daardoor erg dicht bij Verdun te liggen. Bij gebrek aan een natuurlijke verdediging barrière en vanuit een officiële defensieve beleidsvisie gaan de Fransen fortificeren.*46 Generaal Raymond Adolphe Séré de Rivières was naast militair ingenieur ook secretaris van het Comité de Défense dat na de Frans-Pruisische oorlog werd opgericht.

Binnen dit comité promootte hij zijn ideeën over wat hij defensieve gordijnen noemde en die langsheen de landgrenzen moesten worden opgetrokken.*47 Concreet betekende dit dat het traditionele concept van op zichzelf staande vestingplaatsen verlaten werd. In plaats daarvan moesten er Régions fortifiées – gefortificeerde regio’s – gebouwd worden die op elkaar steunden en grotere zones afdekten tegen mogelijke aanvallen van meerdere vijandelijke legers. De oorlog van 1870-71 had vooral de kwetsbaarheid getoond van individuele vestingplaatsen. Die konden door een vijandelijk leger geïsoleerd worden met alle gevolgen van dien voor het garnizoen en de hulptroepen die er dan in kwamen vast te zitten. Dit gebeurde o.a. in Metz, Sedan, Parijs maar ook in Verdun.*48 Séré de Rivières slaagde erin zijn visie door te duwen van zodra hij directeur van de Genie werd bij het Ministerie van Oorlog. Hij wou in heel Frankrijk een vijfhonderdtal militaire bouwwerken en artilleriebatterijen optrekken. De beleidsvoerders wensten dat er prioriteit werd gegeven aan de bouw van verdedigingswerken aan de oostelijke landsgrens omdat daar de dreiging het grootst was.*49 Daarom voorzag Séré de Rivières langs de nieuwe Frans-Duitse grens twee Régions Fortifiées (R.F.). De eerste R.F. situeerde zich op de Hauts-de-Meuse, de Maashoogten, en liep van Verdun tot Toul. De tweede R.F. werd voorzien op de Côtes de Moselle en strekte zich uit van Épinal tot Belfort bij de Zwitserse grens.*50 Op welbepaalde plaatsen liet Séré de Rivières bewust openingen in het defensieve gordijn die werden aangeduid met de liefelijk klinkende term ‘trouée de charmes’, een officiële term uit de vestingbouw. Noordelijk van Verdun was er de opening Dun-Stenay. Een tweede bevond zich tussen Toul en Épinal. Tot slot was er nog een trouée zuidelijk van Belfort.

Die openingen konden tussen de 40 en 60 kilometer breed zijn. Het doel was om een vijandelijke aanval naar deze plaatsen te lokken waarna die kon gekanaliseerd worden. Dit hield wel in dat men in de openingen een diepteverdediging diende uit te bouwen.*51 Nadat de laatste Duitse bezettingstroepen het Franse grondgebied verlaten hebben, werden vanaf 1873 de militaire bouwwerken rond Verdun aangevat. Séré de Rivières gaf daarbij prioriteit aan het fortificeren van de hoogten op zowel de rechter als de linker Maasoever. In een tweede fase werden de resterende bouwwerken uitgevoerd. In totaal bouwden de Fransen twee concentrische cirkels van 19 forten die op circa 2 tot maximum 3 kilometer afstand van elkaar liggen. Daarnaast werden er nog eens 19 belangrijke infanteriewerken opgetrokken in de intervals tussen de forten. Die worden ouvrages genoemd.*52 In 1875 is er even oorlogsdreiging. Dit leidt tot de paniekerige bouw van forten op diep laatsten die reeds in 1792 en 1870 door de Duitsers bezet werden. Ze krijgen de toepasselijke naam ‘forts de la panique’. Vanaf 1875 werden er op welbepaalde plaatsen tussen de ouvrages ook artilleriebatterijen gebouwd.*53 Het jaar 1885 strooide echter roet in het eten van de vestingbouw. Het gladde geschut was geëvolueerd naar een getrokken geschut. Hierdoor kon er veel verder, maar vooral veel nauwkeuriger gevuurd worden. Ook is er de uitvinding van meliniet dat gemaakt wordt op basis van picrinezuur. Het goedje is hoogst explosief en kent een toepassing in artilleriegranaten, de brisantgranaat, waardoor de kracht van een explosie vele malen groter wordt.

Bakstenen gewelven waren hierdoor niet langer bestand tegen een intensieve artilleriebeschieting. Het tijdperk van de betonbouw is aangebroken.*54 Vanaf 1887 werden de openluchtbatterijen uit de forten weggehaald en naar de intervallen overgebracht. Met de versterking van de forten van de buitenlinie ving men aan vanaf 1888 en dit op zowel de linker- als de rechteroever van de Maas. Ze waren immers het meest kwetsbaar in geval er een aanval plaatsvond. In de periode tussen 1900 en 1914 gaat men de militaire bouwwerken betonneren en bepantseren. Er werd ook een vast programma opgesteld om de verschillende ouvrages te versterken.*55 In de Région fortifiée de Verdun (R.F.V.),

het noordelijk sluitstuk van de oostelijke grensverdediging, werd in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog ongeveer de helft van de forten gemoderniseerd. De R.F.V. beschikte aan de vooravond van WO1 over een duizendtal kanonnen en circa 65.000 soldaten die zich tussen de Argonne en Saint-Mihiel bevonden. In Verdun stad leefden er 1300 burgers naast 26.000 militairen waardoor het een echte garnizoensstad was. De Franse verdediging bij Verdun bestond op dat ogenblik niet meer uit twee maar uit drie concentrische ringen vestigwerken. Buiten de twee reeds bestaande die door Séré de Rivières werden gebouwd, werd er een extra ring aangelegd die de Franse eerste linie vormde. Het ging om veldversterkingen, diverse schuilplaatsen, bunkers en machinegeweeropstellingen. De tweede ring werd gevormd door moderne forten, waarvan het Fort de Douaumont het grootste is. Ook de forten Tavannes en Vaux behoorden tot de tweede gordel. De derde ring forten was het dichtst bij de stad Verdun gelegen en bestond uit oudere forten zoals het Fort de Belleville en het Fort de Souville.

Tussen de forten van de tweede en derde ring legden de Fransen allerlei tussenwerken aan. Het ging om veldversterkingen maar ook om betonnen artilleriebatterijen. In dit gebied situeert zich o.a. de Tunnel de Tavannes, een spoorwegtunnel die mee werd opgenomen in de verdediging van Verdun.*56 In Duitsland volgde men met argusogen de bouw van de nieuwe oostelijke grensverdediging. Wat de Fransen zagen als een louter defensief project was in Duitse ogen een mogelijke uitvalsbasis voor een nieuwe Franse agressie. In de jaren vlak voor de oorlog evalueerde Duitsland opnieuw de Franse defensieve linie en concludeerde dat ze zo goed als ondoordringbaar was, waardoor ze best vermeden werd.*57

Bronnen:

  • *46 Zie o.a. : Ousby, I. (2002). op. cit., p. 2. ; Pierson, X. (2017). Les chroniques de Nicolas Blandin. Paris, Éditions DACRES, p. 30.
  • *47 Barde, Y. (1998). “Préface”. In: Le Hallé, G. (ed.). Verdun. Les forts de la Victoire. Paris, Éditions Citédis, p. 5.
  • *48 Rodier, L. (2001). “Préface.” In: Le Hallé, G. (ed.). Le système Séré de Rivières ou le témoignage des pieres (la France et Verdun). Louviers, Éditions Ysec, p. 5. ; Horne, A. (1993, 1962). op. cit., p. 3.
  • *49 Le Hallé, G.(2001). Le système Séré de Rivières ou le témoignage des pierres (la France et Verdun). Louviers, Éditions Ysec, pp. 15-16. ; Le Hallé, G. (1998). Verdun. Les forts de la Victoire. Paris, Éditions Citédis, p. 14. ; Barde, Y. (1998). art. cit. , p. 5.
  • *50 Er wordt in het Frans een onderscheid gemaakt tussen cote en côte. Met cote duidt men de hoogte van een punt aan t.o.v. een referentiepunt (bv. de zeespiegel). Een cote vinden we bijgevolg terug op kaarten. Met een côte bedoelt men een zichtbaar reliëf in het landschap zoals bv. een heuvelrug. In sommige teksten worden de twee woorden door elkaar of zelfs foutief gebruikt.
  • *51 Le Hallé, G. (1998). op. cit., p. 14. ; Meyer, F. (2016/1). “La Place forte de Verdun.” MOOC. Sur les pas des combattants de Verdun 1916-2016. Université de Lorraine et Mémorial de Verdun. Lieu de partage et d’échange autour des initiatives et des innovations pédagogiques dans l’enseignement supérieur francophone. ; Denizot, A. (1996). op. cit., pp. 14-15.
  • *52 Rodier, L. (2001); art. cit. In: Le Hallé, G. (ed.). op. cit., p. 5. ; Denizot, A. (1996), pp. 15 en 18.
  • *53 Denizot, A. (1996); op. cit., p. 15. ; Le Hallé, G. (1998). op. cit., p. 22.
  • *54 Le Hallé, G. (1998). op. cit., p. 16. ; Denizot, A. (1996). op. cit., p. 15.
  • *55 Le Hallé, G. (1998). op. cit., pp. 22-24. ; Denizot, A. (1996). op. cit., p. 15.
  • *56 Zie: Meyer, F. (2016/1). “La Place forte de Verdun”. ; Lambers, A. (2005-2006). Die Schlacht von Verdun in der militärgeschichtlichen Rezeption, 1919-1945. Dissertation zur Erlangung des Grades „Doktor der Philosophie“ im Fach Geschichte o.l.v. Jochen Oltmer. Universität Osnabrück, p. 18.
  • *57 Prost, A. & Krumeich, G. (2017, 2015). Verdun 1916. Une histoire franco-allemande de la bataille. Paris, Texto – Éditions Tallandier, p. 22. Gebaseerd op: Bundesarchiv (Abt. Militärarchiv), BArch PH 3/140. Freiburg im Beisgau. Deutsches Reich: Kaiserreich (1871-1918). “Die französischen Armeemanöver 1911-1913”. Ausarbeitung des Generalstabes der Armee. Die Taktik der französischen Armee, 1912. ; Die strategische Bedeutung des französischen Befestigungssystems gegen Deutschland.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *