reisverslag 2008
reisverslag 2008

reisverslag 2008

Reisverslag Verdun  23-5-2008
Dag 1
De nacht van donderdag op vrijdag zijn de Verdunofielen weer richting Verdun vertrokken. Na een aantal keer stopen en de nodige koffie en broodjes komen we morgens om 7 uur aan bij  La Gabrielle in  Romagne sous Montfaucon. Alles was nog in diepe rust, tot wij het erf opreden en de twee honden van Roland het alarm blafte. Een slaperige Beatrice kwam naar buiten en zei, wat zijn jullie vroeg, willen de heren al koffie? Nou dat was niet tegen dovemans oren en knikte alle vier jaaaaaa. Na een aantal minuten kwam ze weer naar buiten met een blad met heerlijke koffie en hebben we een tijdje zitten kletsen, ze vertelde dat Roland in Nederland was. Wel kregen we de groeten van Roland. Na de koffie hebben we de spullen in het kippenhok gezet en zijn gelijk op pad gegaan.
2 1
We rijden naar het   Bos van Caures waar Luitenant-Kolonel Emile Driant heldhaftig heeft gevochten met zijn mannen, in 2004 zijn we in zijn commando bunker geweest en toen hadden we geen tijd om het bos achter de bunker te bezoeken en om de loopgraven daar te bekijken. We parkeren de auto een eind verder van de commando bunker af richting Flabas op de hoogte waar ongeveer de Duitse loopgraven liggen. na ongeveer een minuut of 5 lopen komen we de eerste loopgraven al tegen. Goed te zien is dat de Duitse loopgraven met steen en beton versterkt zijn. En gevaarlijk tuig is er ook in overvloed!
boisdecaures1ei7

Émile Driant werd geboren op 11 september 1855 in Neufchâtel-sur-Aisne. Hij besloot in 1870, na de Franse nederlaag in Sedan, om een militaire carrière na te streven. In oktober 1875 ging hij naar Saint-Cyr en kwam in 1877 bij het 54e R.I. Bij dat regiment deed hij vooral cartografisch werk en diende aan de oostelijke grenzen van Frankrijk. Daar leerde hij ook het leven aan het front.
In maart 1883 werd hij geplaatst bij het 4e Regiment Zouaves in Tunesië, en daar officier onder de beruchte generaal Boulanger, die toen commandant bij die divisie was. Driant volgde Boulanger tot in Parijs toen deze minister van Oorlog werd. In 1888 trouwde Driant met Marcelle Boulanger, dochter van generaal Boulanger.
In 1892, toen Driant gepromoveerd werd tot kapitein, was hij al goed bekend vanwege zijn positie als Boulangers assistent bij het ministerie van Oorlog, zijn huwelijk en zijn eerste boeken. Hij was erg geïnteresseerd in de technologische vooruitgang zoals de ballonvaart en de fiets en probeerde of deze voor militaire doeleinden gebruikt konden worden. Als auteur was hij ook erg actief, schreef vele artikelen in tijdschriften, recensies en een aantal novellen. Hij schreef deze onder het pseudoniem ‘Capitaine Danrit’ (de letters van ‘Driant’ in een andere volgorde) en publiceerde een aantal zeer populaire werken voor jongeren in de stijl van Jules Verne. Driant wilde daarmee bereiken dat het patriottische gevoel onder jonge mensen opbloeide. De helden van zijn verhalen waren altijd gemotiveerd door de liefde voor Frankrijk en toewijding aan de plicht.
In 1899 werd Driant commandant van het 1ste Battalion de Chasseurs. Hij was erg trots op zijn ‘Chasseurs’ en hij was erg populair als commandant maar in 1905 besloot hij toch zijn militaire carrière op te geven. Dit omdat hij voelde dat het zo niet verder kon gaan. Hij legde zich daarna volledig toe op journalistiek en diende op die manier het leger van de buitenkant.
In 1910 werd hij gekozen tot Député, een lid van het parlement, van Nancy. Hij ging zich actiever inzetten om de nationale defensie te versterken. Hij was niet politiek georiënteerd, het ging hem vooral om patriottisme en katholicisme, en wilde de verloren Franse provincies Alsace en Lorraine terug bij Frankrijk hebben. In augustus 1914, toen de oorlog uitbrak, ging hij terug in het leger en kreeg het commando over de 56e en 59e Battalions de Chasseurs. Ondertussen bleef hij lid van het parlement en was erg actief bezig met het Croix de Guerre. Door zijn positie in het parlement kon hij de president waarschuwen over de verdediging en organisatie van een aantal sectoren aan het front. Hiermee maakte hij zich echter niet populair bij generaal Joffre.
Het Bois des Caures
Toen de Slag bij Verdun op 21 februari 1916 begon, verdedigden luitenant-kolonel Driant en zijn 1200 Chasseurs posities in het Bois des Caures. Zij vingen de eerste klap van de slag op. Er werd vreselijk gevochten maar de Chasseurs stonden machteloos tegenover de enorme bombardementen. Op 22 februari gaf Driant het bevel dat de overgebleven mannen zich terugtrokken richting Beaumont.
Gedurende die terugtocht sneuvelde Driant. Het nieuws bereikte Parijs pas op 3 april, doordat de overgebleven mannen die bij Driant waren gevangen genomen.
Een rapport, dat gedateerd is op 23 maart 1916, en dat werd geschreven door Chasseur Paul Coisne van het 56e Battalion Chasseurs die toen krijgsgevangen was in Kassel, vertelt dat Driant’s laatste woorden “Oh! Là là, mon Dieu!” waren.
Barones Schrotter van Wiesbaden zond een brief met condoleances naar mevrouw Driant op 16 maart 1916. Zij schreef onder andere:
“Mijn zoon, luitenant in een artillerieregiment, die tegenover uw man vocht, vraagt mij u te schrijven en u te verzekeren dat meneer Driant begraven is, en dat zijn vijanden die toch zijn kameraden waren met alle respect en alle zorg een graf voor hem hebben gegraven (…). Er zal voor het graf gezorgd worden zodat u het kunt bezoeken als de vrede terugkeert (…)”.
Maurice Barrès schreef op 9 april 1916 in Echo de Paris: “Hier is de Duitse brief die het leven beëindigt van een geweldige Fransman”.
Herinneringen aan luitenant-kolonel Driant worden levend gehouden in het Musée des Chausseurs, Tombeau de Braves, onder supervisie van de historische afdeling van het leger in Vincennes.
Het verhaal van Driants graven is gecompliceerd. Na zijn dood werd hij begraven door de Duitsers op het slagveld. Hij werd eerst opgegraven op 9 augustus 1919. Het lichaam werd geïdentificeerd en weer begraven op dezelfde plek. Nog een opgraving vond plaats op 9 oktober 1919 om het lichaam in het huidige Bois des Caures-monument te plaatsen. Dat gebeurde op 21 oktober, een dag voor de inwijding van het monument.

Na een aantal uren gelopen te hebben in het bos van Caures en alle indrukken die we daar op hebben gedaan zijn de oude mannen toch aardig aan het eind van hun Latijn en krijgen toch wel trek in wat nattigheid. Het is inmiddels al 2uur in de middag en we zijn nu al zo’n 31 uur op de been. De man met de hamer haalt al lekker uit. We besluiten om richting Romagne te gaan en nog even langs JP van het museum te rijden. Daar aan gekomen worden we hartelijk ontvangen en er ontstaat een gezellig gesprek. De vader van JP is ook op bezoek,samen gaan we gezellig op de achterplaats zitten in het zonnetje uiteraard met de nodige nattigheid. De vader verteld honderd uit over zijn zoon en zijn belevenissen, er volgt een gezellig uur. Ook lopen we nog even door het museum, alwaar JP weer een gepassioneerde uitleg geeft over dat gene hij weer gevonden heeft. Na een tijdje besluiten we richting La Gabrielle te gaan om even een uiltje te knappen voor we aan tafel gaan bij Beatrice. Dag 1 zat er voor ons op.

Dag 2
Deze dag begint voor ons om 7 uur, we willen vandaag naar de omgeving van St Mihiel. We maken toilet en gaan dan eerst lekker ontbijten bij Beatrice. Tijdens het ontbijt bespreken we wat we precies willen bezoeken. Maar eerst moeten we naar Verdun om wat inkopen voor de dag te doen. Herman had namelijk bij het aankleden nogal hard aan zijn broekriem getrokken en dat ding had dus de geest gegeven. Hij had geen andere riem bij zich dus zijn broek hing iedere keer halverwege zijn k…….Een maal in Verdun aangekomen bleek het niet zo makkelijk gezien zijn omvang om een riem in zijn maat te vinden. Na een aantal keren doorverwezen te zijn hebben we toch een zaak gevonden waar ze er een op zijn maat konden maken. Herman blij (wij ook) want zijn broek bleef weer om zijn gat zitten. Ook hebben we nog wat proviand ingeslagen de bekende pain du stok en de nodige stink kaas en knoflookworst zodat we die middag wat te eten hadden. We gaan eindelijk op weg naar St Mihiel. Als eerste gaan we op zoek naar de Tranchee de la Soif in het bos Dáilly.
32 33
In het Bois d’Ailly, onder Saint-Mihiel, ligt de Tranchée de la Soif, ofwel de loopgraaf van de dorst.
L’humaniste de la guerre, Paul Cazin, 29ste RI, 166ste DI, Bois d’Ailly 1915.
 In de lente van 1915, gaf het Franse hoofdcommando de opdracht om aan te vallen in de sector van het Bois d’Ailly.
Op 19 mei 1915, om 10 uur ‘s avonds, waren de Franse troepen ter plekke. Overal explodeerden granaten; raketten verlichtten de lucht. Iedereen was in de hoogste staat van paraatheid. Enorme voorbereidingen werden gemaakt. De aanval zou op 20 mei om 2 uur beginnen.
Aan het hoofd van zijn mannen, bezette Commandant d’André snel één loopgraaf, daarna twee, daarna drie, en toen een vierde. Ondanks zware verliezen, bereikte hij het noorden van het Bois d’Ailly, waar een nagenoeg lege loopgraaf werd aangetroffen. Dit was de vijfde.
“Ik ben er gekomen en ik ben van plan om te blijven!”, zei Commandant d’André. Hij zond boodschappers naar achteren. Jammer genoeg, bereikte geen van allen hun bestemming; ze werden allemaal gedood of gevangen genomen.
De Duitsers maakte een barrage van vuur achter de mannen van Commandant d’André, zodat ze afgesneden werden van de andere Franse troepen, die hun kameraden niet konden komen helpen omdat ze hun exacte posities niet wisten. Nieuwe Duitse troepen, eenheden van de Pruisische Wacht, werden het veld ingestuurd.
In de kerk van Marbotte is een glas-in-lood raam waarop de slag bij Tranchée de la Soif herdacht wordt.
 Commandant d’André behield de vijfde loopgraaf, waaruit Saint-Mihiel zichtbaar was, maar ook behield hij de vierde, die bekend stond als de ‘loopgraaf van de dorst’ (Tranchée de la Soif). De Fransen concentreerden hun verdedigingen in la Tranchée de la Soif.
De Duitsers wilden onderhandelen. Dit werd systematisch geweigerd door de Fransen.
Op de 21ste, ging de slag door. In de avond, lanceerde de Pruisische Wacht nog een bloedige aanval die werd tegengehouden. De lichamen van de doden en de stervenden lagen op hopen.
Op de 22ste, was er nog een Duitse aanval, die werd tegengehouden door slechts het vuur van geweren, omdat er geen granaten meer over waren.
De havermoutzakken waren al lang geleegd van hun weinige voorraden die zij op de 19e nog bevatten. De waterflessen, uit welke de manschappen dronken voordat ze met de eerste aanval begonnen, waren leeg sinds de 20ste. De mannen hadden honger, en nog belangrijker, dorst. De hitte was verstikkend. De aarde vloog uiteen in wolken door de granaten die neerkwamen. Dorst werd het ergste lijden van alles. Het was onmogelijk om de lippen op te frissen.
En ondertussen ging de slag door. Mannen doodden andere mannen, mannen hadden zwaar te lijden, mannen stierven.
Op 22 mei om 4 uur, hadden de Franse soldaten al drie dagen geen eten en geen drinken meer gehad, en ook geen contact met hun kameraden.
De Duitsers bleven doorgaan met zware aanvallen.
Uiteindelijk lukte het ze om de Tranchée de la Soif in te nemen.
Commandant d’André was de laatste van de weinig overgebleven manschappen van de 7de compagnie van het 172ste Régiment d’infanterie, om de loopgraaf te verlaten.

“Het Bois d’Ailly was wit in het maanlicht. De dikke bossen, geveld door bijlen en verscheurd door granaten, gooiden dikke zwarte pluimen op in de romantische lucht. We sliepen buiten, in de wind.”
“Mijn compagnie moest een loopgraaf innemen. Ze vertelden ons dat die 70 meter van ons verwijderd was; dit bleek meer dan 200 meter te zijn. We moesten eigenlijk kruipen, in stilte; maar iedereen stond op en schreeuwde. Mijn halve sectie behield de linker flank. Ik had zes man bij me toen ik de Duitse prikkeldraadversperringen bereikte, het was toen tussen 8 en 9 uur in de avond. Ik stapte over hun lijken tegen 4 uur in de ochtend. De eerste die ik zag had geen broek aan. Hij was in tweeën gescheurd, alsof het door een slagersmes was gedaan. De tweede hing in een bosje. De anderen waren in de drek van modder en bloed gerold. Vervloekt is degene die niet de oorlog vervloekt!”

Van Tranchee de la Soif rijden we richting Apremont en komen we langs de Duitse begraafplaats St Mihiel waar 6046 Duitse soldaten hun laatste rust plaats hebben gevonden. In de rechter hoek achter op de begraafplaats staat een verzameling van grafstenen deze stenen komen uit het bos D’ailly van veldgraven, later hebben ze deze soldaten bijgeplaatst op de begraafplaats en de stenen een plaats gegeven achter op deze begraafplaats.

49 50 51 52 70 71

We volgen de weg verder richting Apremont en komen dan langs L’Hopital Allemand. Hier werden de gewonde soldaten naar toe gebracht die het meest hulp nodig hadden, het was een gevaarlijke bezigheid voor de hospiks die af en aan renden met brancards. De gewonden hadden een redelijk veilige schuilplaats in deze bunker. De bunker is 35 meter lang en vier meter breed en heeft drie ruimten. Na behandeling werden de soldaten die vervoerd konden worden per smalspoor, wagentjes die getrokken werden door paarden om het zo stil mogelijk te doen afgevoerd naar een ambulance station in Woinville. Dat was een verzamelpunt, vandaar werden de gewonden per ambulance naar Vigneulles Les Hattonchatel gebracht. Van daar uit werden de meest fitte soldaten per hospitaaltrein naar Metz en Duitslaand vervoerd.

Na ons bezoek aan Hopital Allemand krijgen we trek in ons ingekochte pain du stok, dus terug naar de auto om aan te vallen op de koelbox. Tijdens het eten kijken we nog even op de kaart en zien dat achter de Duitse begraafplaats een bunker van de kroonprins moet liggen. We besluiten om die te zoeken. Maar hoe we ook zoeken en kijken we kunnen die bunker niet vinden, het bos is enorm begroeid zodat zoeken bijna geen zin heeft. Maar na een tijdje rondgereden te hebben op bospaadjes vinden we totaal iets anders en net zo interessant namelijk het graf van Major Otto Staubwasser. Wat vreemd is dat Otto vermeld staat op de ere ranglijst als haubtmann op de tijd van zijn dood op 26 september 1914 in het bos van Jurat bij Apremont. Vreemder was zijn promotie op 5 november 1914 tot Major. Naar men zegt heeft hij een aantal boeken geschreven  Das Königlich Bayerische . Infanterie-Regiment Kronprinz – Erinnerungsblätter. Of dit verhaal van Otto Staubwasser waar is weet ik niet er worden verschillende dingen over hem geschreven. Als jullie mij meer over Otto Staubwasser kunnen vertellen mail het mij dan!

We verlaten Otto Staubwasser en rijden richting But de Montsec. Tijdens het rijden zien we hem in de verte al opdoemen, dus missen kan je hem niet. Montsec is een van de elf monumenten die Amerika in Europa heeft gebouwd ter nagedachtenis aan al die Amerikanen die betrokken waren bij deze slag. Er waren zo’n 550 000 Amerikanen betrokken tijdens het offensief op 12-16 September 1918 in de St-Mihiel.

We verlaten But de Montsec en gaan in de richting van fort Liouville. Twee kilometer ten zuiden van Apremont liggen de overblijfselen van fort de Liouville, dat in de septemberdagen van 1914 een cruciale rol speelde in het afweren van de Duitse aanval. Vrijwilligers zorgen voor het beheer en er is op regelmatige tijden toegang tot fort de Liouville. Informatie en bezoeken: 00 33 (0)3 29 90 70 84 of x-33-(0)3 29 90 40 68. Bij aankomst was het fort gesloten wel hebben we om het fort gelopen.

Vanaf het fort Liouville gaan we terug naar La Gabrielle. We hadden met Beatrice afgesproken dat we zouden gaan barbecueën. Eenmaal terug bij La Gabrielle kwam Beatrice al lichtelijk in paniek naar ons toe, Het gaat regenen zei ze, en inderdaad de eerste druppels kwamen al naar beneden. Geen paniek riepen wij in koor, wij gaan dat wel regelen. Toen zei ze ja maar het moet een barbecue voor 20 man worden. We keken elkaar aan en begonnen te lachen, laat ons dat varkentje maar wassen. Ze keek ons dankbaar aan en wij gingen aan de slag. Beatrice had genoeg proviand in huis gehaald dus dat was geen probleem. Ondertussen ging het toch echt doorregenen, dus de barbecue onder een parasol gezet. Het vuur was geen probleem laat dat maar aan de pyromanen over. Binnen een uur hadden we een lekker fikkie. Intussen was het weer droog geworden dus de tafels konden buiten gedekt worden. En zo werd het toch nog een hele gezellige avond, en een mooie afsluiting van dag twee voor ons.

Dag 3

De dag begint mooi, het weer zit ons mee. Het is vandaag 25 mei dus memorial day!! Maar ook onze laatste dag. We pakken alles in de auto en gaan eerst ontbijten bij Beatrice. Ze gooit de thermosfles vol koffie voor deze dag. Dan is het moment daar om afscheid te nemen, Beatrice zwaait ons uit. We gaan op weg naar de Amerikaanse begraafplaats in Romagne, daar is de voorbereiding al in volle gang. De begraafplaats ziet er weer schitterend uit geen grassprietje verkeerd. We blijven niet op de ceremonie wachten we hebben dit vorig jaar mee mogen maken, we hebben nog andere plannen voor vandaag.

zzzzzzz

We verlaten Romagne en rijden richting Verdun. Onderweg kopen we nog de bekende pain du stok voor de middag, de oude mannen mogen niet verhongeren. We gaan opzoek naar fort Belleville. Het fort was niet moeilijk te vinden, het ligt zowat in Verdun.   Fort de Belleville is ook wel bekend als Redoute de Belleville of Redoute Chevert (die laatste naam is gegeven door generaal Boulanger). Het fort is gelegen net ten noordoosten van het dorpje Belleville-sur-Meuse, dat gelegen is net boven Verdun. Het ligt ten zuiden van de Ouvrage de Froideterre en noordoostelijk van Fort Vacherauville. Oostelijk van het fort ligt Fort St. Michel.
Bouw en bewapening
Fort Belleville werd gebouwd van 1875 tot 1879. Het behoort tot de zogenaamde ‘Redoutes de Panique’, de eerste linie forten die om Verdun zijn aangelegd. De bemanning bedroeg in 1914: 104 man, in 1916: 61 man, en in 1917: 80 man. Het bouwen kostte 450.000 Franc. Het was bewapend met 4 x 9,0 cm kanonnen, 4 x 9,0 cm kanonnen met afuit, 4 x 4 cm Hotchkiss revolverkanonnen en 4 machinegeweren. Er waren geen grote moderniseringen.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog
Na het uitbreken van de oorlog in 1914 heeft het fort gediend als onderkomen voor de infanterie. Daarnaast was het ook een depot en hospitaal. Het fort is na het begin van de Slag bij Verdun regelmatig beschoten. Na het bevel van 4 maart 1916 behoorde het fort tot ‘Groupement Guillaumant’, waarmee het een fort van de 2e categorie werd. De commandant was kapitein Laurens, van het 20ste regiment. Midden 1916 begon men met het aanleggen van tunnelsystemen onder het fort. Daarbij werd een externe uitgang gebouwd. Bij de bouw van de tunnels kreeg men op den duur problemen met het grondwater.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog
Op 15 juni 1940 werd het fort vroeg in de middag door eenheden van Infanterie-Regiment 194 ingenomen. Hierbij is geen gevecht geweest. Generaal Weisenberger stond op 15 juni om 17 uur op het fort en keek zo over de stad Verdun.
 Bronnen:
http://www.fortiff.be/iff/index.php?page=c162
http://www.douaumont.net/bellevil.htm
Met dank aan Tommy v.D.

Na het bezoek aan fort Belleville gaan we nog even Verdun in. Het is Zondag dus de meeste winkels zijn gesloten op een paar souvenirwinkels na. Na een klein uur rond gebanjerd te hebben besluiten we om via Flabas terug naar huis te rijden.

Eenmaal in Flabas aangekomen gaan we op zoek naar Le camp de Represailles. Het camp ligt op een afgelegen plaats midden in de korenvelden, het bestaat uit een groepje dennenbomen en gedenksteen en een informatiebord. We banen ons voorzichtig door het korenveld naar de plek. Op de steen staat de tekst “ICI FURENT DES CAMPS DES REPRESAILLES 1917”, “Hier waren represaille kampen ( in ) 1917”. Op het informatiebord staat in het Duits en Frans welke wreedheden zich hier hebben plaatsgevonden. Een groep jonge, Duitse brandweerlieden uit de gemeente Limburg Weillburg, Hessen, heeft op 18 juli 2001 dit informatiebord geplaatst.
Op 21 december 1916 vormt het bos tot aan de frontlijn bij het zuidelijker gelegen dorpje, Samogneux, langs de Maas, een onderdeel van de Duitse linies. In diezelfde periode houdt het Franse “Grand Quartier General” Duitse krijgsgevangenen vast in kampen, die binnen een zone van 30 km van de frontlijn liggen, dus onder vuurbereik van kanonnen. Om hier een einde aan te maken stelt de “Oberste Heeres Leitung” op 21 december een ultimatum op. Via de dan nog neutrale Amerikaanse ambassadeur eist de “Oberste Heeres Leitung”, dat het “Grand Quartier General” de krijgsgevangenenkampen terugtrekt naar een gebied, dat verder achter het slagveld ligt. In afwachting van de tegemoetkoming aan deze eis, richt de OHL “Vergeltungslager”, “represaille kampen”, op. Deze snel geïmproviseerde kampen liggen vlak achter de frontlijn.
Na een maand of zes zal het GQG tegemoet komen aan de eisen van de OHL. De kampen worden opgeheven. De overlevenden worden overgebracht naar kampen ver achter het front en met betere levensomstandigheden.
De tekst op het informatiebord gaat uitgebreid in op de uitzonderlijk barre omstandigheden in het Represaille kamp van Flabas. Op deze plaats stond een open ruimte van 30m bij 50m omgeven door een hek met prikkeldraad. Op het terrein stonden slechts drie gebouwen: twee barakken en een hut. Een barak gaf onderdak aan slechts 200 van de 500 krijgsgevangenen. De tweede barak diende als lazaret en lijkenhuis. De hut was bedoeld als “keuken”. 300 Krijgsgevangenen verbleven dus dag en nacht in de buitenlucht in de vroege winter van 1917.
Een sergeant majoor, 2 korporaals en 40 soldaten van de Sturmtruppen oefenden een buitengewoon gewelddadige terreur uit binnen het kamp. De dag begon bij zonsopgang met stokslagen. Dan volgde, zonder ontbijt, dwangarbeid in de frontlijn tot aan zonsondergang. De krijgsgevangen moesten in het kaal geschoten bos onder voortdurend kanonvuur en stokslagen wegen onderhouden en verbindingen aanleggen naar de eerste linie bij Samogneux. ’s Avonds na aankomst in het kamp werd er een stuk brood aan de gevangenen gegeven. Dat gebeurde overigens slechts vier keer per week. Het bord verhaalt over nog meer verfijnder methoden van de Duitsers om het leven van hun krijgsgevangenen ondraaglijk te maken. Eén gevangene heeft ooit geprobeerd te ontsnappen. Met prikkeldraad werd hij gekruisigd aan het hek met prikkeldraad. De stormtroepers hebben de gevangene vervolgens met knuppels doodgeranseld. Toen het kamp werd opgeheven waren er slechts 200 overlevenden over!
ee eee
Dit oude kapelletje kwamen we tegen op weg naar het camp.
Chapelle Saint Maur, vernoemd naar een bisschop /heilige van Verdun uit 356, gebouwd in 1867 , totaal vernietigd tijdens de Grote Oorlog, en herbouwd op de oorspronkelijke fundering in 1930.

wwwwwww wwwwww

 

We verlaten het camp en rijden richting Brandeville. In Brandeville aangekomen zien we een kleine gedenkplaats die de slag bij Brandeville gedenkt. Brandeville  Cimitére Militaire, op deze kleine begraafplaats rusten 516 Franse militairen, 10 van hen hebben een eigen graf met een kruis. Van hier rijden we richting Stenay en zo naar huis. Het weekend zat er weer op. In ieder geval een hoop gezien om op terug te kijken.

wwwwwwwwwww wwwwwwwwww wwwwwwwww wwwwwwww