Hoofdstuk 6. Mogelijke gevolgen van militaire benoemingspolitiek
De Derde Republiek was tijdens de eerste decennia van haar bestaan op haar hoede voor een mogelijk herstel van de monarchie die gesteund werd door de Kerk. In het republikeinse gedachtengoed was antiklerikalisme dan ook een centraal gegeven. Van zodra de republikeinen over een parlementaire meerderheid beschikten, voerden ze een hevige ideologische en politieke strijd tegen alles wat klerikaal of ermee verbonden was. De acties richtten zich op twee grote pijlers, het onderwijs en het leger. Binnen het onderwijs werden specifiek de congregaties geviseerd die het religieuze onderwijs organiseerden. In maart 1879 diende minister van Onderwijs Jules Ferry de eerste wetsontwerpen in voor de oprichting van een gratis, seculier, verplicht en publiek onderwijs.
Vanaf 1881 zal dit gratis onderwijs ingevoerd worden. Een jaar later wordt door de wet van 28 maart 1882 de leerplicht geïnstalleerd. In 1905 verschijnt de wet op de scheiding van Kerk en staat. Alsace en Moselle vallen niet onder deze wet omdat ze in 1905 Duits zijn. Na de terugkeer naar Frankrijk krijgen ze bovendien een apart statuut. De Derde Republiek legde met al deze wetgeving de grondvesten voor een seculiere Franse samenleving.*64 Eenzelfde trend om alles wat klerikaal was te weren, deed zich voor m.b.t. het leger. Linkse republikeinen en vrijmetselaars stelden vast dat leden van de grote adellijke families en de hogere bourgeoisie, die van oudsher verbonden waren met de katholieke Kerk, een toevluchtsoord zochten in het leger. Ze zagen deze trend als een mogelijk potentieel gevaar voor het voortbestaan van de republiek. Nochtans vormde deze groep die werd aangeduid met de term klerikaal-reactionairen geen gevaar voor de Derde Republiek. De reden dat ze in het leger gingen, was niet politiek maar louter financieel. Ze waren namelijk op zoek naar een voldoende hoog loon waarmee ze hun landerijen en bezittingen konden behouden en onderhouden.*65 De wederzijdse achterdocht was echter groot en ook niet nieuw. In de periode 1876-78 verzamelde Léon Gambetta reeds informatie over officieren om mogelijke bedreigingen door klerikaal-reactionairen binnen het leger in kaart te brengen. Om hun trouw aan de republiek in te schatten, hanteerde Gambetta als norm de mate van religieuze passie die aanwezig was bij een officier. Concreet betekende dit dat al wie katholiek was een promotie mocht vergeten. Léon Gambetta die ook vrijmetselaar was, bracht de informatie onder in dossiers waarbij in sommige maçonnieke annotaties en
schrijfvormen kunnen teruggevonden worden. Het is niet duidelijk wie er bij het in kaart brengen verder betrokken was of dat het hier enkel gaat om een persoonlijk notitiesysteem van Gambetta. Gambetta is trouwens niet de enige die tegenstanders ficheerde. Tjdens de Dreyfus-affaire vonden er ook ficheringen plaats die op dat ogenblik werden uitgevoerd door de paters Assumptionisten.*66 Het schandaal dat in 1904 aan de oppervlakte kwam, is echter van een veel grotere omvang. De zaak kadert in de nasleep van de Dreyfus-affaire en van het boulangisme en plaatst de maçonnieke Obediëntie Grand Orient de France (G.O.F.), het overkoepelend orgaan van de werkplaatsen (loges) die onder het Grootoosten van Frankrijk ressorteren, in een bijzonder slecht daglicht.
Reeds van bij zijn aantreden als minister van Oorlog beschikte Generaal Louis André over een persoonlijk ficheringsysteem. Het bestond uit twee lijsten waarvan de eerste lijst de naam ‘Corinthe’ droeg. De tweede lijst heette ‘Carthage’. Op Corinthe kwamen de namen van officieren terecht die ten volle republikein waren en in aanmerking kwamen voor promotie. Carthage werd gevuld met de namen van officieren die politiek en/of levensbeschouwelijk niet in het plaatje van de republiek pasten en waarvan de carrière diende afgeremd of gestopt te worden. Generaal André vertrouwde zijn lijsten toe aan zijn kabinetschef, generaal Alexandre Percin, met de bedoeling dat hij die verder zou aanvullen. Een belangrijk element was dat generaal André de eerste minister niet op de hoogte bracht van het bestaan van de fichering.*67 In 1888 werd er al tijdens een bijeenkomst van het G.O.F. besproken hoe de maçonnerie behulpzaam kon zijn bij de oprichting van waakzaamheidscommissies die tot doel hadden de autoriteiten te informeren over het gedrag van hun ambtenaren. Een jaar later merkte Gustave Francolin op dat de Obediëntie intussen over voldoende informatie beschikte om het kaf van het koren te scheiden, d.w.z. te bepalen wie een goed republikein was en wie niet. In 1895 kregen de werkplaatsen van de Obediëntie de vraag om inbreuken op de schoolwetten en militaire wetgeving te melden.*68 L’ affaire des fiches gaat van start wanneer Jean-Baptiste Antoine Blatin in de lente van 1894 Narcisse-Amédée Vadecard aanstelt aan het hoofd van het administratief secretariaat van het G.O.F. Tegelijk wordt Jean-Baptiste Bidegain aangesteld als assistent van Vadecard. Op verzoek van generaal Percin nam kapitein-vrijmetselaar Jules Henri Mollin van het ministerie van Oorlog contact op met senator Frédéric Desmons, politicus
en oud-Grootmeester van het G.O.F. Die verzekerde Mollin van de hulp van Vadecard. Mollin fungeerde vanaf dan als liaisonofficier tussen het kabinet André en het G.O.F.*69 Vadecard begon vanaf 1895 aan zijn recruteringsronde binnen de werkplaatsen. Hij sprak niet alleen de voorzittend meesters van de loges aan maar ook vrijmetselaars die geen functie binnen de werkplaatsen bekleedden. Van de tweehonderd vrijmetselaars die gecontacteerd werden, weigerden er slechts drie. In eerste instantie werd er informatie verzameld over hogere officieren. Later werd het verzamelen van informatie uitgebreid tot alle officiersrangen. Om dit te kunnen realiseren werd er een nieuwe fraternelle opgericht. Dit is een werkplaats die vrijmetselaars met eenzelfde beroep Hiensch, verenigt, in dit geval legerofficieren.
De fraternelle kreeg de naam Solidarité des Armées de Terre et de Mer en werd enige tijd later omgedoopt tot een nietszeggender en korter Solmer. Ieder lid van de fraternelle kreeg opdracht om binnen de eigen militaire eenheid informatie in te winnen over collega-officieren. Ze kregen voor dit doel een vragenlijst van Solmer die ze dienden in te vullen over de betrokken collega en die later zal bekend worden onder de naam ‘fiche’. Wat men wou weten is verregaand. De vragen peilden of een collega de mis bijwoonde of niet, of hij wel of niet de communie ontving en of hij al dan niet deelnam aan religieuze processies. Ook werd genoteerd welke kranten hij las en zelfs flarden van gesprekken waaruit anti-republikeinse opmerkingen zouden blijken, werden opgenomen in de fiches. Het uitgaansleven werd eveneens geobserveerd, onder de loep genomen en in kaart gebracht net zoals de salons die werden gefrequenteerd en met wie er daar contacten werden onderhouden. Zelfs de vrouw en de kinderen van het doelwit ontsnapten niet aan een minutieus onderzoek. Over de vrouw wou men weten of ze de kerk bezocht en actief was bij liefdadigheidswerk. Van de kinderen wou men weten welk type school ze bezochten, een publieke of een private school. Het is bekend dat er in de periode tussen 1901 en 1903 op deze manier 18.818 fiches over legerofficieren werden opgesteld.*70 De zaak kwam eind oktober 1904 in de openbaarheid. Jean Guyot de Villeneuve bracht ze tijdens een zitting van de Chambre des députés aan het licht. De affaire deed heel wat stof opwaaien. Generaal André gaf opdracht aan kapitein Mollin om de fiches te verbranden.
Momenteel worden er nog enkele geredde exemplaren bewaard in de archieven van het G.O.F. Ongeveer 2800 waarvan 600 originelen en 2200 die met de hand werden overgeschreven door Jean Bidegain, die aan de basis lag van het aan het licht komen van de feiten, worden bewaard in het fonds van de nationalistische député Guyot de Villeneuve in de Archives Nationales de France.*71 Bidegain verliet aansluitend de vrijmetselarij. Opvallend is dat heel wat vrijmetselaars de actie als legitiem beschouwden omdat ze ten dienste stond van de republiek. Andere vrijmetselaars hielden er echter een geheel andere mening op na en stelden dat de vrijmetselarij zich door het activisme van een deel van haar leden bijzonder ver van haar oorspronkelijke filosofische en humanistische doel had begeven. Opmerkelijk was dat er onder de députés die vrijmetselaar waren slechts weinigen bereid bleken te zijn om steun te verlenen aan hun broeders-spionnen. De twee spilfiguren in de zaak werden buiten spel gezet. Kapitein Mollin bij het Ministerie van Oorlog werd gedwongen om af te treden en Amédée Vadecard kwam op een zijspoor terecht. De toenmalige Grootmeester van het G.O.F., Louis Lafferre, nam de
volle verantwoordelijkheid voor de zaak op zich. Hij wou hiermee vermijden dat werkplaatsen die van niets wisten, slachtoffer zouden worden van de hevige campagnes die tegen het G.O.F. losbarstten en tegen de maçonnerie in bredere zin. Lafferre verklaarde dat de fiches werden opgesteld door individuele leden van het G.O.F. die verdoken opereerden binnen de Obediëntie.*72 Hoewel er nog steeds openlijk of meer verholen naar verwezen wordt, kan niet bepaald worden in hoeverre dit maçonniek activisme geleid heeft tot het aanstellen van minder competente officieren en wat hiervan het effect is geweest tijdens de eerste oorlogsmaanden in gevechtssituaties. Een heikel punt is en blijft in deze context opperbevelhebber Joseph Joffre die bijzonder veel kritiek kreeg op zijn handelen en acties tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Er werd en wordt nog steeds gezegd dat hij zijn functie als opperbevelhebber verkreeg omdat ook Joffre vrijmetselaar was. Joffre zou hierdoor voorrang verkregen hebben op generaal Pau. Van Paul Pau wist men dat hij een notoir klerikaal was.*73 L’affaire des fiches zorgde alleszins voor een bijzonder negatieve beeldvorming op de vrijmetselarij in het algemeen en het Grand Orient de France in het bijzonder. Het gaf voeding aan de antimaçonnerie en het zorgde voor een wrange nasmaak bij al wie doordit maçonniek activisme getroffen werd. Eén van de slachtoffers van deze affaire was Philippe Pétain, de latere bevelhebber van de Franse troepen bij Verdun. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had hij ondanks zijn 58 jaar nog steeds de rang van kolonel. Een negatieve fichering die werd opgesteld door kapitein-vrijmetselaar Pasquier, die samen met commandant Doret behoorde tot de oprichters van de fraternelle Solmer, zorgde ervoor dat Pétain een verdere promotie mocht vergeten toen hij nog het bevel voerde over het 104de Linie-regiment.*74 Het zal bij Pétain een blijvende haat tegen de vrijmetselarij teweegbrengen die tijdens de Tweede Wereldoorlog tot uiting zal komen in onder meer een aantal antimaçonnieke Vichy-wetten.*75
Heel de zaak vertroebelt bovendien tot op de dag van vandaag de relatie tussen het Grand Orient de France en het Ossuaire de Douaumont, waarvan Pétain tot aan zijn dood erevoorzitter was. Het is één van de redenen waarom de vrijmetselaars die bij Verdun sneuvelden geen gedenksteen kregen in het Ossuaire. Pas in juli 2017 zal de Obediëntie uiteindelijk zelf het initiatief nemen om een gedenksteen op te richten in Fleury-devant-Douaumont voor de gevallen broeders tijdens de slag bij Verdun.
Bronnen:
- *64 Valance, G. (2020, 29 november). “Histoire : quand la Troisième République domptait les cathos.L’actualité expliquée par l’Histoire”. Marianne net. Consult. 15/10/2021. https://www.marianne.net/culture/histoire-quand-la-troisieme-republique-domptait-les-cathos
- *65 Binot, J.-M. (2008). “L’affaire des fiches. Quand le Grand Orient de France espionnait l’armée française.” Entretien avec Emmanuel Thiébot. In: Humanisme, n°281/2, p. 93.
- *66 Ibidem, p. 94.
- *67 Ibidem, p. 94. ; Zie ook: Thiébot, E. (2021). Le scandale oublié de la IIIe République. Le Grand Orient de France et l’affaire des fiches. Malakoff, Éditions Dunod, Coll. EKHO.
- *68 Binot, J.-M. (2008). art. cit., p. 94. ; Hiensch, J.-P. (2007, 1 juni). “L’affaire des fiches”. In: L’ Édifice. Loge Anderson, Orient de Bruxelles, Grand Orient de Belgique. Consult. 28/01/2023. https://www.ledifice.net/7222-2.html
- *69 Hiensch, J.-P. (2007, 1 juni). art. cit.
- *70 Binot, J.-M. (2008). art. cit., p. 95. ; Thiébot, E. (2021). op. cit. ; Hiensch, J.-P. (2007, 1 juni). art. cit.
- *71 Binot, J.-M. (2008). art. cit., pp. 96-97.
- *72 Zie: Binot, J.-M. (2008). art. cit., p. 96. ; Thiébot, E. (2021). op. cit. ; Vindé, F. (1989). L ’affaire des fiches (1900-1904). Chronique d’un scandale. Paris, Éditions Universitaires. ; Hiensch, J.-P. (2007, 1 juni). art. cit.
- *73 Académie française. (s.d.). “Joseph Joffre”. Consult. 25/05/2023. https://www.academie-francaise.fr/les-immortels/joseph-joffre
- *74 Binot, J.-M. (2008). art. cit., p. 95. ; Voor de informatie over de fraternelle, zie: Hiensch, J.-P. (2007, 1 juni). art. cit.
- *75 Zie: Loi du 13 août 1940 (vooral art. 5) ; Circulaire du 1er juillet 1941 en Loi du 11 aoüt 1941. Archives Départementales de l’Aisne. “Les lois de Vichy sur la franc-maçonnerie.” Consult. 23/06/2023. https://archives.aisne.fr/documents-du-mois/document-les-lois-de-vichy-sur-la-franc-maconnerie-65/n:85