‘Je broer krijgen we niet meer, jóu wel!’
Van het westelijk front geen nieuws (originele Duitse titel: Im Westen nichts Neues) is een boek van Erich Maria Remarque, een Duitse veteraan van de Eerste Wereldoorlog, over de gruwelen en de zinloosheid van oorlog.
Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in januari 1929. Het is drie keer verfilmd: in 1930, 1979 en 2022. Het boek is meer dan 2,5 miljoen keer verkocht in vijfentwintig talen in de eerste achttien maanden na publicatie, waaronder in het Nederlands door Annie Salomons en later Ronald Jonkers.
Tijdens de heerschappij van de nazi’s was het boek verboden in Duitsland. Vanwege dit werk werd Remarque in 1938 het Duitse staatsburgerschap ontnomen.
De klassieker Im Westen nichts Neues werd na de Eerste Wereldoorlog door de nazi’s beschouwd als een verderfelijke, de soldatenmoraal ondermijnende, roman. Erich Maria Remarque, de schrijver ervan, zat veilig in de Verenigde Staten toen zijn zuster Elfriede op 16 december 1943, ter dood werd gebracht. Zogenaamd voor haar beledigende taal tegen de Duitse krijgsmacht, maar in wezen voor het door de nazi’s gehate boek van haar broer.
Op het moment van haar arrestatie woonde de veertigjarige Elfriede Scholz-Remarque in Dresden, waar ze werkte als zelfstandige coupeuse. Ze was getrouwd met de musicus Heinz Scholz, die sinds december 1939 bij de Wehrmacht diende. Voordat hij het leger in ging, was hij drummer in een danskapel. Met politiek had Elfriede zich nooit ingelaten. Maar net zoals veel anderen in Duitsland mopperde ze wel over de situatie in der Heimat. Dat kwam haar duur te staan.
Kritiek
Elfriede had tegen mevrouw Rietzel, een klant van haar, herhaaldelijk kwaad gesproken over de Führer. ‘Waarom gaat uw man überhaupt nog naar het front?’, had ze gezegd. ‘We hebben sowieso vrede in de herfst.’ Toen mevrouw Rietzel daarbij een ongelovig gezicht opzette, zei Elfriede:
‘Of denk je soms dat deze idioot het klaar speelt en het kan verhinderen dat onze hele stad in puin wordt gegooid? We kunnen sowieso niet meer verder en moeten toch capituleren.’
Met ‘deze idioot’ bedoelde ze Hitler.
Toen mevrouw Rietzl de opmerkingen van Elfriede doorbriefde aan haar man, deed deze aangifte bij de Gestapo. Op 18 augustus 1943 werd Elfriede gearresteerd en naar de vrouwengevangenis in Berlijn overgebracht. Antonie Wentzel, de eigenares van het huis waarin Elfriede woonde, verklaarde tegenover de Gestapo dat Elfriede…
‘…alles afwees wat te maken had met het nationaal-socialisme en niet in de Duitse eindoverwinning geloofde’.
Tegenover het Volksgerichthof gaf Elfriede toe dat ze de regering vaak had bekritiseerd. Maar wie deed dat niet? Rechtbankpresident Roland Freisler, die over zichzelf eens heeft gezegd: ‘Iemand moet de bloedhond zijn’, liet haar nauwelijks uitpraten. Hij blafte haar af en jaste het proces er in één uur door. Ze werd beschouwd als een schaamteloze verraadster en kreeg de doodstraf. Na de zitting moest ze terug naar de vrouwengevangenis aan de Barnimstrasse in Berlijn.
Pessimistisch
Op 7 december 1943 verzocht de advocaat van Elfriede de rechtbank om de doodstraf in een vrijheidsstraf om te zetten. ‘Ondanks de gewraakte uitingen’, zo schreef de advocaat…
‘…bleef Rietzel bevriend met Elfried, terwijl Rietzels instelling voor honderd procent vóór de nazi’s was. Kennelijk heeft Rietzel haar opvattingen niet zo ernstig genomen. Elfriede had zo’n honderd klanten in officierskringen en niemand klaagde ooit. Ze zou eerder mensen die zelf ook twijfelden aan het regime hebben uitgezocht dan fervente nationaal-socialisten.’
Elfriede was volgens de advocaat pessimistisch van aard door haar ziekte. Ze leed al jaren aan botverweking en gevaarlijke bloedarmoede, kreeg leverinjecties waarmee ze in leven bleef. Ze maakte de opmerkingen tegen Rietzel nadat het huis van haar zuster Erna was gebombardeerd. De echtgenoot van Rietzel had gezegd dat dit vergeleken met de gebeurtenissen aan het front maar een bagatel was, maar de verdachte wond zich er erg over op.
Valbijl
Het mocht allemaal niet baten. De doodstraf bleef boven Elfriedes hoofd hangen. Ze werd overgebracht naar de gevangenis Plötzensee waar op 25 november 1943 het vonnis zou worden voltrokken. Op die dag moest ze haar haren opsteken en er kwam een geestelijke om met haar te praten. Even voor vier uur ’s middags kreeg ze het bericht dat de executie niet doorging. Bij een bombardement was het schavot waarop ze moest staan getroffen. Ze werd na acht dagen weer teruggebracht naar de vrouwengevangenis.
De advocaat stuurde aan de rechtbank meteen weer een genadeverzoek. Dat werd niet gehonoreerd. Op 6 december 1943 probeerde ze het nog eens. Maar het resultaat daarvan werd niet afgewacht: op 16 december om 11 uur ’s morgens werd Elfriede meegedeeld dat ze om 13.00 uur ter dood zou worden gebracht. Heinz, haar man, had laten weten dat hij van haar wilde scheiden. Hij beschuldigde haar ervan dat ze ontrouw was geweest. Of dat op waarheid berustte, is niet duidelijk. Maar hij liet haar vlak voor haar doodsuur in de steek. In haar laatste brief schreef ze aan haar zuster:
‘Lieve Erna, Nu ben ik voor de tweede keer in Plötzensee en vanmiddag om 1 uur ben ik er niet meer. Alles wat ik achterlaat is van jou. Ook de levensverzekering. Heinz heeft het niet verdiend dat ik nog met liefde aan hem denk. Maar ik vergeef hem alles, hem en alle anderen. Voor jou en Ludwig en de ouders een laatste lieve groet. Jullie Elfriede.’
Wilhelm Röttger, de beul, die tegen het eind van de oorlog zo’n 450 executies op zijn naam had staan maar in tranen kon uitbarsten als hij een kerstliedje hoorde, stond met zijn drie hulpen gereed. Hij was een krachtige man, die een sluipende gang had; hij hield zich niet alleen bezig met de valbijl maar ook met ophanging. Tijdens een interview deed hij voor hoe hij de mensen ophing. Hij deed eerst de strop om hun nek en hing ze dan aan een vleeshaak. ‘Net zoals je een jas ophangt.’ Hij heeft op één nacht met behulp van anderen zo’n 186 gevangenen terechtgesteld omdat men bang was dat ze zouden ontvluchten tijdens de hevige bombardementen op Berlijn. Er vloeide 1,5 hectoliter bloed en Röttger en zijn medewerkers kregen alcohol tijdens de klus. Na de oorlog werd hij gezocht. Hij verschool zich in een ziekenhuis, maar werd uiteindelijk toch gepakt. Kort voor het proces tegen hem begon, stierf hij.
Elfriede liet zich rustig en kalm naar de valbijl brengen, waarop de beul de onthoofding uitvoerde. De hele ‘ceremonie’ duurde 8 seconden. Pas drie dagen na het vonnis kreeg de advocaat van de Oberreichsanwalt antwoord op haar genadeverzoek. Hij schreef doodleuk: ‘vonnis reeds voltrokken’. De kosten van de terechtstelling, zo’n 395 Reichsmark, werden in rekening gebracht bij de zuster van Elfriede.
Boekverbranding
Goebbels en Hitler waren van plan auteur Erich Maria Remarque te laten vermoorden. Zijn boek was verboden en moest worden vernietigd. Tijdens de verbranding van duizenden exemplaren op het plein voor de Berlijnse universiteit schreeuwde Goebbels pathetisch:
‘Omdat ik tegen het literaire verraad van de soldaten uit de eerste wereldoorlog ben en een voorstander ben van de opvoeding van het volk in de geest van de waarheid, geef ik de geschriften van Eric Maria Remarque ten prooi aan de vlammen.’
Het werd Erich Maria Remarque te heet onder de voeten en via Zwitserland wist hij te ontkomen naar de Verenigde Staten. Hitler was woedend dat hij er tussenuit was geknepen. Dat was ook de reden waarom Elfriede ter dood werd gebracht. Tijdens de rechtzitting zei de president Freisler met een boosaardige fonkeling in zijn ogen:
‘Uw broer is helaas buiten ons bereik – maar u zal niet aan ons ontsnappen.’
Snijtafel
Elfriedes hoofd en de rest van haar lichaam gingen naar de destijds bekende anatoom Hermann Stieve. Hij betrok zijn materiaal rechtstreek van de beul. De vrouwen die hij op zijn snijtafel kreeg waren vaak voor het minste of geringste delict tot de dood veroordeeld. Stieve onderzocht de invloed van stress op de geslachtsorganen en de menstruatie. Stieve had het liefst verse lichamen, die bij wijze van spreken nog warm waren. Bij onderzoek van de bijnier was het zaak het lichaam zo snel mogelijk aan te leveren. Dat ging zover dat Stieve ook invloed had op de tijdstippen waarop de vrouwen werden terechtgesteld. De lijken moesten ’s avonds niet te laat worden afgeleverd, zodat ze nog versneden konden worden voor de laatste tram naar huis was gekomen. Elfriede is na Stieves onderzoek meteen gecremeerd. Waar haar as is gebleven, weet niemand.
Remarque leefde het leven van een playboy in Amerika. Hij dronk behoorlijk, voelde zich schuldig over het feit dat híj de oorlog had overleefd en zijn zuster niet. ‘Hoeveel meer had ik niet kunnen doen voor mijn zusters Erna en Elfriede en voor mijn vader’, schrijft hij in zijn dagboek. Hij schakelde later Rober M.W. Kempner in, een van de aanklagers van het tribunaal in Neurenberg, om de mensen die bij het proces tegen zijn zuster betrokken waren alsnog strafrechtelijk te vervolgen. Op zijn sterfdag in 1970 kwam het bericht uit Duitsland dat de betrokkenen niet zouden worden vervolgd. Pas in 2002 werd besloten dat het doodsvonnis onrechtmatig was uitgesproken en werd Elfriede als verzetsvrouw gerehabiliteerd.
In de DDR werd de huisbazin van Elfriede, Antonie Wentzel, al in februari 1950 veroordeeld tot vijf jaar tuchthuisstraf en verbeurdverklaring van haar vermogen ‘wegens misdaden tegen de mensheid’. Rechtbankpresident Freisler kwam om het leven toen hij bij een bombardement wilde oversteken naar een schuilkelder. Ook Frau Rietzel stierf tijdens een luchtaanval. Er werd verteld dat zij akkoord zou zijn gegaan met de aangifte van haar man omdat haar jurk niet op tijd klaar was.
Tekst: Cees van Hoore
(Dit verhaal kwam tot stand met behulp van de processtukken, aanwezig in het Bundesarchiv in Berlijn onder de vermelding: ‘Akte R 3017/6700 aus dem Bestand “Oberreichsanwalt beim Volksgerichtshof’. Eerder verschenen in Argus.)