“Het Bois d’Ailly was wit in het maanlicht. De dikke bossen, geveld door bijlen en verscheurd door granaten, gooiden dikke zwarte pluimen op in de romantische lucht. We sliepen buiten, in de wind.”
“Mijn compagnie moest een loopgraaf innemen. Ze vertelden ons dat die 70 meter van ons verwijderd was; dit bleek meer dan 200 meter te zijn. We moesten eigenlijk kruipen, in stilte; maar iedereen stond op en schreeuwde. Mijn halve sectie behield de linker flank. Ik had zes man bij me toen ik de Duitse prikkeldraadversperringen bereikte, het was toen tussen 8 en 9 uur in de avond. Ik stapte over hun lijken tegen 4 uur in de ochtend. De eerste die ik zag had geen broek aan. Hij was in tweeën gescheurd, alsof het door een slagersmes was gedaan. De tweede hing in een bosje. De anderen waren in de drek van modder en bloed gerold. Vervloekt is degene die niet de oorlog vervloekt!”
Op 19 mei 1915, om 10 uur ’s avonds, waren de Franse troepen ter plekke. Overal explodeerden granaten; raketten verlichtten de lucht. Iedereen was in de hoogste staat van paraatheid. Enorme voorbereidingen werden gemaakt. De aanval zou op 20 mei om 2 uur beginnen.
Aan het hoofd van zijn mannen, bezette Commandant d’André snel één loopgraaf, daarna twee, daarna drie, en toen een vierde. Ondanks zware verliezen, bereikte hij het noorden van het Bois d’Ailly, waar een nagenoeg lege loopgraaf werd aangetroffen. Dit was de vijfde.
“Ik ben er gekomen en ik ben van plan om te blijven!”, zei Commandant d’André. Hij zond boodschappers naar achteren. Jammer genoeg, bereikte geen van allen hun bestemming; ze werden allemaal gedood of gevangen genomen.
De Duitsers maakte een barrage van vuur achter de mannen van Commandant d’André, zodat ze afgesneden werden van de andere Franse troepen, die hun kameraden niet konden komen helpen omdat ze hun exacte posities niet wisten. Nieuwe Duitse troepen, eenheden van de Pruisische Wacht, werden het veld ingestuurd.


De Duitsers wilden onderhandelen. Dit werd systematisch geweigerd door de Fransen.
Op de 21ste, ging de slag door. In de avond, lanceerde de Pruisische Wacht nog een bloedige aanval die werd tegengehouden. De lichamen van de doden en de stervenden lagen op hopen.
Op de 22ste, was er nog een Duitse aanval, die werd tegengehouden door slechts het vuur van geweren, omdat er geen granaten meer over waren.
De havermoutzakken waren al lang geleegd van hun weinige voorraden die zij op de 19e nog bevatten. De waterflessen, uit welke de manschappen dronken voordat ze met de eerste aanval begonnen, waren leeg sinds de 20ste. De mannen hadden honger, en nog belangrijker, dorst. De hitte was verstikkend. De aarde vloog uiteen in wolken door de granaten die neerkwamen. Dorst werd het ergste lijden van alles. Het was onmogelijk om de lippen op te frissen.
En ondertussen ging de slag door. Mannen doodden andere mannen, mannen hadden zwaar te lijden, mannen stierven.
Op 22 mei om 4 uur, hadden de Franse soldaten al drie dagen geen eten en geen drinken meer gehad, en ook geen contact met hun kameraden. De Duitsers bleven doorgaan met zware aanvallen. Uiteindelijk lukte het ze om de Tranchée de la Soif in te nemen. Commandant d’André was de laatste van de weinig overgebleven manschappen van de 7de compagnie van het 172ste Régiment d’infanterie, om de loopgraaf te verlaten.






















































