Pogingen om de patstelling aan het westelijk front te doorbreken
Joffre lanceerde tussen maart en oktober 1915 een aantal grote offensieven. Hij had hiervoor een aantal redenen. Een eerste reden was dat hij de Russen te hulp wilde schieten die het moeilijk hadden aan het oostelijk front. Een tweede reden was dat hij de vastgelopen oorlog opnieuw wilde omzetten in een bewegingsoorlog. Tot slot wou Joffre de partners van de Entente tonen dat Frankrijk betekenisvol aanwezig was in de oorlog.*77 Om deze doorbraakoffensieven te lanceren had Joffre manschappen en middelen nodig. Het jaar 1914 kostte niet alleen veel mensenlevens maar veroorzaakte ook een groot verlies aan materieel dat niet zo snel kon vervangen worden. Joffre ging daarom ijverig op zoek naar een oplossing voor de nijpende tekorten waarbij zijn oog viel op de kanonnen en garnizoenen van de vestingplaatsen.
Hij werd echter geconfronteerd met een probleem. De verschillende vestingplaatsen genoten een apart statuut waar hij als opperbevelhebber niet veel aan kon veranderen. Het handelen van Joffre, dat achteraf zwaar zal bekritiseerd worden, dient echter gezien te worden in de context van de toenmalige materiaalcrisis.*78 Alain Denizot wijst op twee decreten, een van oktober 1909 en een van oktober 1913, die de weg voor Joffre versperden. In deze decreten wordt bepaald dat vestingplaatsen zowel afhangen van het Ministerie van Oorlog als van het opperbevel.*79 Daar komt bij dat de militaire gouverneur van een vestingplaats over een zekere mate van autonomie beschikte. Concreet betekent dit dat militaire gouverneurs tijdens militaire operaties wel onder het bevel van de opperbevelhebber vielen maar dat die laatste aan een vestingplaats niet zomaar manschappen en middelen mocht onttrekken omdat die waren toegekend door het Ministerie van Oorlog. Joffre had bijgevolg geen volledige controle over de vestingplaatsen, maar hij ging op zoek naar een oplossing. Hij gebruikte daarbij een slinkse tactiek. In eerste instantie vroeg hij op 16 juli 1915 aan het Ministerie van Oorlog om de vestingplaatsen die zich in de gevechtszones bevonden volledig onder het bevel van de opperbevelhebber te plaatsen zonder dat er enige beperking werd opgelegd m.b.t. het gebruik van de middelen van de vestingplaats.
Joffre kon voor zijn plan op de steun rekenen van generaal Augustin Dubail die prompt een studie startte over het nut van vestingplaatsen. Dubail rondde zijn werk af op 28 juli 1915. Hij concludeerde dat vestingplaatsen nog wel een psychologisch effect hadden, maar dat ze niet meer van militaire betekenis waren. Dubail verwees naar wat gebeurd was met grote vestingplaatsen zoals Luik, Antwerpen en Maubeuge. Ze waren geen van allen in staat stand te houden onder de grote druk van de zware Duitse artillerie.
Het plan van Joffre werkte. Er werd een nieuw decreet opgesteld dat verscheen op 5 augustus 1915. Hierin werd bepaald dat de vestingplaatsen vanaf nu onder het volledige bevel van de opperbevelhebber geplaatst werden. Die kon en mocht voortaan zonder enige beperking beschikken over het volledige garnizoen en alle materieel van een vestingplaats, inclusief de aanwezige kanonnen. Joffre haalde hiermee zijn slag thuis. De nieuwe situatie betekende niet dat de vestingplaatsen al hun geschut verloren, zoals soms foutief gedacht wordt. Het betekende wel dat ze door de maatregelen ernstig verzwakt werden.*80 Alle Franse offensieven om het vastgelopen front te doorbreken, mislukten ten koste van duizenden mensenlevens. In 1915 sneuvelden er maar liefst 370.000 Franse soldaten.*81 Generaal Émile Fayolle had hier nochtans voor gewaarschuwd.
Bevelvoerders die zich te ver van het front bevonden, hadden volgens Fayolle weinig tot geen voeling met de realiteit. Wanneer men bovendien niet in staat was om de vijandelijke artillerie het zwijgen op te leggen, was een bloedbad verzekerd. De uitspraken van Fayolle bleken nog veel keren waar te zijn. Dit hield sommige bevelhebbers niet tegen om te blijven steunen op een oude militaire doctrine die terugging op de Frans-Pruisische oorlog en zelfs op de Napoleontische oorlogen. Een voorbeeld hiervan zijn de bloedige gevechten die op de Hartmannswillerkopf plaatsvonden.
In maart, april en september 1915 voerden de Fransen aanvallen uit op deze bergtop in de Vogezen. Ze mislukten door het moorddadige Duitse artillerievuur. Desondanks lanceerden ze tussen 21 december 1915 en 8 januari 1916 op dezelfde plaats nieuwe gelijkaardige aanvallen. Generaal Marcel Serret sneuvelde hierbij.
Een dode generaal is uiteraard geen goede zaak en de Franse regering had intussen de buik vol van de onbezonnenheid en eigengereidheid van de Franse legertop. Adolphe Messimy, een briljant militair die behoorde tot de chasseurs à pied van het Franse Alpenkorps en vanaf 1902 een politieke carrière had aangevat, fulmineerde kwaad tegen minister van Oorlog Joseph Gallieni.


Hij vroeg Gallieni wat het nut was om duizenden mensenlevens op te offeren voor een terreinwinst van amper 1500 m breed en 400 m diep. Messimy stelde dat deze waanzin enkel kon stoppen wanneer Gallieni, die officieel de chef was van opperbevelhebber Joffre, het bevel gaf om alle offensieven te verbieden tenzij ze ingebed waren in grotere, gezamenlijke strategische operaties. Kleine, lokale aanvallen waren volgens Messimy een regelrechte misdaad en hij vroeg aan Gallieni om die dan ook te verbieden. Hij raadde Gallieni bovendien aan om iedereen die geen oorlogservaring had onmiddellijk af te voeren als stafofficier.*82 In de stellingenoorlog van 1915 had een verdediger een wezenlijk voordeel op een aanvaller. Tegen het einde van het jaar kwamen zowel de Franse opperbevelhebber Joseph Joffre als de Duitse Chef des Generalstabes Erich von Falkenhayn tot dezelfde conclusie. Het front doorbreken was een illusie.*83 De vraag rees wat dan wel te doen. Troepen die gedurende lange tijd inactief zijn, lopen immers het risico hun vechtlust te verliezen. Er moest iets gebeuren maar wat? Terwijl de Entente begin december 1915 samenkwam in Chantilly om de militaire doelen voor 1916 te bepalen, voerden de Duitsers een gelijkaardige denkoefening uit. Het waren de Duitsers die in februari 1916 bij Verdun als eerste zouden toeslaan. Het Duitse offensief dat de codenaam ‘Gericht’ kreeg, zou de voorbereidingen voor het geallieerde Somme-offensief ernstig verstoren.*84
Bronnen:
- *77 Pommier, C. (2023, 12 april). “Orages d’acier: l’artillérie dans la bataille de Verdun”. Conférence, Mémorial de Verdun. (Live uitgezonden via de diverse sociale media die de Mémorial gebruikt).
- *78 Porte, R. (2016). “1915”. MOOC. Sur les pas des combattants de Verdun 1916-2016. Université de Lorraine et Mémorial de Verdun. Lieu de partage et d’échange autour des initiatives et des innovations pédagogiques dans l’enseignement supérieur francophone.
- *79 Het gaat om volgende decreten: Ministère de la Guerre, décret du 7 octobre 1909 portant règlement sur le service de place & Ministère de la Guerre, décret du 28 octobre 1913 concernant le réglement sur la conduite des grandes unités.
- *80 Zie voor de manoeuvres van Joffre o.a. : Denizot, A. (1996). op. cit., pp. 52-53. ; Miquel, P. (2002). op. cit., p. 14. ; Lambers, A. (2005-2006). op. cit., p. 19.
- *81 Prost, A. & Krumeich, G. (2017, 2015). op. cit., p. 19. Gebaseerd op: Duroselle, J.-B. (1972). La France et les Français (1914-1920). Paris, Éditions Richelieu. ; Zie ook: Turbergue, J.- P. (Ed.) & Service historique de la Défense. (2006). op. cit., p. 30.
- *82 Le Naour, J.-Y. (2014). 1916. L’enfer. (epub). Paris, Éditions Perrin, pp. 24-25.
- *83 Jankowski, P. (2014). op. cit., p. 49.
- *84 Turbergue, J.- P. (Ed.) & Service historique de la Défense. (2006). op. cit., p. 30.